Heel wat verenigingen verdienen wat extra’s door hun lokalen te verhuren aan andere verenigingen of aan particulieren. Ze doen dat veelal zonder btw, maar volgens het Hof van Cassatie is dat niet altijd correct en zouden de verenigingen soms wel btw moeten aanrekenen, met alle administratieve gevolgen vandien.

De feiten

Een vzw is eigenaar van een oud parochiaal centrum. Na verbouwing van het centrum verhuurt de vzw het gebouw aan haar leden, particulieren en ondernemingen voor evenementen. De huurder mag gebruikmaken van de zaal met keukeninfrastructuur – tafels, stoelen, bestek, enz. – en van de sanitaire ruimtes. De drank moet afgenomen worden van de vzw. Het gebruik van de zaal en de bijbehorende infrastructuur wordt samen met de aangekochte drank aan de gebruikers gefactureerd. mét btw. Achteraf wordt het gebouw weer schoongemaakt door de mensen van de vzw. Deze vzw wil de btw met betrekking tot de verbouwing en de inrichting van de zaal aftrekken. 

De Btw-administratie weigert echter de aftrek omdat de vzw voornamelijk een onroerend goed verhuurt, wat in principe een van btw vrijgestelde activiteit is, waardoor er dus ook geen btw-aftrek mogelijk is.
De Administratie aanvaardt wel dat de vzw voor de verkoop van de drank btw-plichtig is, maar dat betekent dan ook alleen dat de btw op de aankoop van de drank aftrekbaar is.

De vzw meent daarentegen dat ze volledig btw-plichtig is omdat een verhuur van een zaal met levering van drank en materiaal voor het gebruik van die zaal een ‘complexe dienst’ is, waarvoor ze wel btw-plichtig is.

Cassatie

Zowel in eerste aanleg, als in beroep krijgt de vzw gelijk.
Op 29 januari 2021 bevestigt ook het Hof van Cassatie dat het geheel van de prestaties van de vzw als één enkele dienst in de zin van artikel 18, §1, lid 2, 11° van het Btw-Wetboek moet worden beschouwd. De fiscus mag de verschillende diensten – de verhuur van de zaal met toebehoren enerzijds en de verkoop van de drank anderzijds – niet uit elkaar halen, om dan te besluiten dat de ene dienst aan de btw onderworpen zou zijn en de andere dienst niet. Dit hoort samen bekeken te worden.

Een vergiftigd geschenk?

Op zich lijkt het arrest goed nieuws te zijn: de vzw kan alle btw betaald op de investering in aftrek brengen. 

Maar de meeste verenigingen hebben geen probleem met de huidige btw-situatie. Ze gaan ervan uit dat zij niet btw-plichtig zijn, omdat de verhuring van een zaal een passieve verhuring is, niettegenstaande zij enkele bijkomende diensten leveren, zoals het ter beschikking stellen van tafels en stoelen, het schoonmaken, het leveren van drank, …. 

Wordt een vereniging nu een btw-plichtige omdat zij samen met de verhuur van de zaal in een verplichte drankafname voorziet?

Minister stelt gerust

In principe geldt er sinds 1 januari 2019 steeds btw-heffing in geval een onroerend goed verhuurd wordt voor een periode van niet meer dan zes maanden. Een louter passieve terbeschikkingstelling van een zaal aan verenigingen en particulieren die de zaal slechts voor een korte duur gebruiken, is maar vrij van btw als die terbeschikkingstelling gebeurt aan:

hetzij natuurlijke personen die de zaal gebruiken voor hun privédoeleinden of, meer in het algemeen, voor andere doeleinden dan die van hun economische activiteit;

hetzij organismen zonder winstoogmerk

hetzij eenieder die de goederen aanwendt voor handelingen die vrijgesteld zijn op grond van artikel 44, §2 van het Btw-Wetboek (onderwijs, sport, cultuur…).

De terbeschikkingstelling van tafels en stoelen bij de verhuur van een zaal (of van alle andere goederen die deel uitmaken van de basisuitrusting van de zaal) wordt als een bijzaak van de verhuur beschouwd en is dus ook vrij van btw.

Zijn er bij de verhuring van de zaal nog andere diensten die niet als een bijzaak beschouwd kunnen worden, dan is er sprake van een meervoudige handeling. Uit de feiten moet dan afgeleid worden of de diensten bestaan uit twee of meer afzonderlijke prestaties, dan wel of het om één enkele prestatie gaat. Het uitgangspunt is wel dat elke handeling als ‘onderscheiden en zelfstandig’ moet worden beschouwd. 

Er is enkel sprake van één prestatie:

als twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één economische niet te splitsen prestatie vormen, waarvan het kunstmatig zou zijn die uit elkaar te halen; of

als één of meer elementen worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen.

Een dienst is bijzaak bij een hoofddienst als hij voor de consument geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de terbeschikkingstelling van tafels en stoelen bij de verhuur van een zaal. Maar verder moet volgens de minister geval per geval bekeken worden welke bedoeling de consument had met de afname van de diensten om te kunnen bepalen of de terbeschikkingstelling al dan niet slechts een element is van een complexe dienst die als een ondeelbaar geheel moet worden beschouwd.

De minister bevestigt daarmee het standpunt van het Hof van Cassatie, zonder daar de gevolgen aan te verbinden die sommige verenigingen er wel aan verbinden. In het geval dat voor het Hof van Cassatie werd behandeld, had de vzw er belang bij om als een btw-plichtige beschouwd te worden.
Maar als dat niet zo is, dan hebben noch de fiscus, noch de vereniging belang bij het btw-statuut, en blijft alles bij het oude.