Als u als bedrijfsleider een lening krijgt van uw eigen vennootschap, dan kijkt de fiscus of de interest die u betaalt, marktconform is. Die marktrente wordt jaarlijks vastgelegd. De vraag is of het forfaitair berekende voordeel zonder meer geaccepteerd moet worden.

Werkelijke waarde of forfait

Het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) bepaalt dat als u in het kader van uw beroepsactiviteit een voordeel ontvangt, dit voordeel een belastbaar bedrijfsinkomen vormt. Artikel 36 WIB 92 bepaalt verder ook nog dat u belast zal worden op de werkelijke waarde van het voordeel. Maar in sommige gevallen wordt die werkelijke waarde vervangen door een forfaitaire waardering.
Artikel 18 van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92) bevat meerdere soorten voordelen met daarbij de forfaitaire berekening ervan. In het artikel staat bijvoorbeeld hoe u het voordeel moet berekenen als u een gratis woonst krijgt, een bedrijfswagen, een gsm met of zonder abonnement … Ook de gratis lening of lening aan een bijzonder gunstige rentevoet vindt u er terug.

Jaarlijks publiceert de fiscus een update van het artikel met daarin de tarieven zoals die gelden in het voorgaande jaar. Voor “niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd” (zoals bijvoorbeeld een debetstand op de rekening-courant die u heeft bij uw vennootschap) is de referentierentevoet voor inkomstenjaar 2017 gelijk aan 8,78% en voor 2018, 8,94%. Rond maart 2020 weten we hoeveel de referentierentevoet is voor 2019. Dat is de rentevoet die gebruikt zal worden voor de berekening van het voordeel voor de personenbelasting over inkomsten van 2019 maar ook voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing op het voordeel in de loop van 2020.

Het voordeel van alle aard is eenvoudigweg gelijk aan de referentierentevoet min de rente die u betaalt aan de vennootschap.

Tegenbewijs

Maar opdat er toepassing zou zijn van het forfait moet er in eerste instantie wel sprake zijn van een voordeel. En het Hof van Beroep van Antwerpen bewees onlangs dat dat toch niet zo evident is.

In het betrokken geval had een bedrijfsleider een schuld aan zijn vennootschap via de rekening-courant. De vennootschap rekende daarvoor een rentevoet aan van 4,5%. In het betrokken aanslagjaar (2011) was de referentierentevoet 9%. De fiscus was van mening dat er bijgevolg een voordeel van alle aard was ter waarde van 9% – 4,5%.

Maar de belastingplichtige was van mening dat er helemaal geen voordeel was en dat er bijgevolg ook niet moest gekeken worden naar het KB/WIB92. Het feit dat in het KB/WIB 92 een referentierentevoet van 9% wordt vermeld betekent niet dat een lening aan een lagere rentevoet daarom een voordeel inhoudt. En het Hof van Beroep van Antwerpen gaat mee in die redenering.
Het Hof meent dat de fiscus terecht vermoedt dat er een voordeel van alle aard is als de toegepaste rentevoet lager ligt dan de referentierentevoet. Maar dit betekent niet dat de belastingplichtige niet mag aantonen dat het voordeel lager ligt dan de referentierentevoet uit artikel 18 KB/WIB 92. Artikel 36 WIB 92 zegt dat de belastingplichtige moet belast worden op het werkelijke voordeel. Als daar al wordt vastgesteld dat er geen voordeel is, moet niet overgestapt worden naar artikel 18 KB/WIB 92 waar bepaald wordt hoe het voordeel moet berekend worden.

In casu slaagde de belastingplichtige er in om het Hof te overtuigen dat de 4,5% die werd toegepast marktconform was zodat er geen voordeel van alle aard was. Uit studies die werden voorgelegd bleek dat gelet op looptijd en risico een lager tarief van toepassing was. Dit werd dan ook nog eens bevestigd door een lening bij een bank in 2012 waar een nog lagere rentevoet werd verkregen.

U moet de forfaitaire berekening van een voordeel dus niet als een onweerlegbaar gegeven aanvaarden. Als u kan aantonen dat het voordeel dat u geniet in werkelijkheid een lagere waarde heeft dan het forfait, dan zijn er rechtbanken en hoven die de werkelijke waarde aanvaarden.
De fiscus van zijn kant, heeft niet de mogelijkheid om aan te tonen dat de werkelijke waarde van een voordeel hoger ligt dan de forfaitaire waardering uit artikel 18 KB/WIB 92. Dat is ook niet onlogisch want het is de fiscus zelf die de forfaitaire waardering berekent en oplegt.

Opgelet: de forfaitaire berekening van het voordeel van alle aard voor bedrijfswagens is in de wet vastgelegd. Ook als vaststaat dat de werkelijke waarde van het voordeel lager is, zal in dat geval steeds de forfaitaire berekening toegepast worden.