Verliezen van een vennootschap ten laste nemen is fiscaal niet aftrekbaar. Daarop bestaat één uitzondering, namelijk als de bedrijfsleider met die tenlasteneming tracht zijn beroepsinkomsten uit die vennootschap te behouden. Over welke beroepsinkomsten hebben we het dan?
Feiten
Mijnheer JB is onbezoldigd zaakvoerder van BVBA ‘X’. Maar tegelijk factureert hij ook vanuit zijn eenmanszaak bepaalde prestaties aan X. In 2011 en 2012 neemt hij verliezen van de vennootschap ten laste en trekt hij die bedragen af in toepassing van artikel 53, 15° van het WIB92.
De fiscus is het daar niet mee eens en verwerpt de aftrek. Het artikel 53, 15° van het WIB92 laat de aftrek immers maar toe als de tenlasteneming gebeurt “met het oog op het behoud van beroepsinkomsten die de belastingplichtige periodiek uit de vennootschap verkrijgt”. Vermits in de betrokken periode JB een onbezoldigd zaakvoerder was, is die voorwaarde niet voldaan.
Maar de vraag is natuurlijk of de inkomsten van de diensten die JB aan de BVBA factureerde zomaar genegeerd mogen worden. Met andere woorden, de beroepsinkomsten waarvan sprake in artikel 53, 15° van het WIB92: zijn dat enkel bedrijfsleidersbezoldigingen of kunnen dat ook andere inkomsten zijn?
Discriminatie?
Het hof van beroep van Antwerpen moet zich over de zaak buigen maar vooraleer ze uitspraak doet, stellen ze een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. Ze willen namelijk van het Hof weten of het begrip “beroepsinkomsten” inderdaad beperkt mag worden tot “bedrijfsbezoldigingen” of dat ook andere beroepsinkomsten (zoals lonen of winst) in aanmerking mogen genomen worden.
Volgens JB moet het begrip “beroepsinkomsten” gewoon letterlijk gelezen worden. Dat begrip “beroepsinkomsten” komt ook voor in het algemeen artikel 23, § 1 van het WIB 92 waar het gedefinieerd wordt als inkomsten die voortkomen uit werkzaamheden van alle aard (inclusief winsten en baten).
Bovendien, zo argumenteert JB, creëer je een discriminatie als je de aftrek enkel zou toestaan aan bedrijfsleiders die bedrijfsleidersbezoldigingen zouden ontvangen en niet aan bedrijfsleiders die andere soorten beroepsinkomsten uit die vennootschap halen. De bedoeling van de wetgever was destijds om belastingontwijking tegen te gaan door fiscaal verliezen te creëren zonder dat er belastbare beroepsinkomsten worden verkregen uit de vennootschap. Het onderscheid tussen bedrijfsleiders die bezoldigingen van de vennootschap ontvangen en bedrijfsleiders die diensten factureren is daar niet relevant voor.
Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof duikt in de voorbereidende werken en stelt vast dat de bedoeling van de wetgever wel degelijk was om de aftrek maar toe te staan met het oog op het behoud van de bezoldigingen die zij periodiek ontvangen wegens de in de vennootschap uitgeoefende activiteiten.
Een bedrijfsleider die prestaties factureert aan de vennootschap kan volgens het Hof niet gekwalificeerd worden als inkomsten die werden verworven wegens de in de vennootschap uitgeoefende activiteit.
JB (die diensten factureert) bevindt zich dus in een andere rechtspositie dan een bedrijfsleider die bedrijfsleidersbezoldigingen ontvangt. De aftrek wordt daarom geweigerd.
Verlies niet uit het oog dat het niet voldoende is om bezoldigingen toe te kennen aan de bedrijfsleider. De tenlasteneming van de verliezen moet dienen voor het behoud van inkomsten wat betekent dat de bedrijfsleider al vóór de tenlasteneming, bezoldigingen moet ontvangen. De bezoldigingen moeten verder periodiek zijn (het hoeft niet maandelijks te zijn) en ten slotte moet de tenlasteneming gebeuren door de betaling van een som geld die effectief aangewend wordt voor de aanzuivering van de verliezen.