In 2013 ging het onderscheid tussen de opzegtermijn van arbeiders en bedienden op de schop. In de plaats kwam het zogenaamde eenheidsstatuut. Over het algemeen krijgt een arbeider sinds 2014 een langere opzegtermijn dan voorheen. Om zich te wapenen tegen de kostenverhoging van dit eenheidsstatuut, genieten werkgevers voor werknemers die vijf jaar of meer in dienst zijn een belastingvrijstelling. Die vrijstelling, ingevoerd in 2014, begint nu uitwerking te krijgen.

Vanaf aanslagjaar 2020

De belastingvrijstelling beloopt “een bepaald bedrag aan bezoldigingen toegekend aan werknemers die bij de betrokken belastingplichtige minimaal 5 dienstjaren hebben na 1 januari 2014″. De wet ging dus in op 1 januari 2014, maar omdat de anciënniteitsvoorwaarde pas begint te tellen vanaf 1 januari 2014, ook als de werknemer al eerder in dienst was, kan de werkgever de fiscale vrijstelling voor “sociaal passief” dus maar voor de eerste keer toepassen op inkomsten van 2019, aanslagjaar 2020. Bijkomend, en nieuw sinds 2018: de vrijstelling moet gespreid worden over 5 jaar.

Berekening vrijstelling in 3 stappen

De vrijstelling berekenen we in drie stappen.
Eerst kijken we naar het aantal weken bezoldiging dat in aanmerking komt voor de vrijstelling. De vrijstelling is gelijk aan drie weken bezoldiging per begonnen dienstjaar vanaf het zesde dienstjaar na 1 januari 2014. Dus voor een personeelslid aangeworven op of vóór 1 januari 2014 heeft de werkgever voor inkomsten 2019 recht op een vrijstelling van 3 weken bezoldiging. In 2020 nog eens 3 weken enz. Vanaf het 21ste dienstjaar na 1 januari 2014 (we hebben het dan over de aangifte inkomstenbelastingen van 2036) komt er nog slechts 1 week per dienstjaar bij.

De tweede stap betreft de omvang van de bezoldiging. De regering heeft in 2014 een maximum gezet op de hoogte van de bezoldiging die voor vrijstelling in aanmerking komt.
Bedraagt het loon 1.500 euro/maand of minder, dan komt het volledige loon in aanmerking. Bedraagt het loon meer, dan komt het gedeelte boven 1.500 euro/maand slechts voor 30% in aanmerking voor vrijstelling. Voor het gedeelte van het loon dat boven 2.600 euro/maand ligt is er geen vrijstelling mogelijk.
Concreet: voor een werknemer die meer dan 2.600 euro bruto verdient, kan de werkgever de vrijstelling berekenen op (1.500 euro x 100%) plus (1.100 x 30%) = 1.830 euro/maand.
Twee vragen komen nu op:

Wat verstaan we onder loon per maand? Het gaat om de gemiddelde bruto maandelijkse bezoldiging, vóór aftrek van de werknemersbijdrage RSZ, berekend over het totaal aantal maanden van het belastbaar tijdperk waarvoor de vrijstelling wordt aangevraagd.

En hoe ga je van een bedrag per maand naar een bedrag per week? Je vermenigvuldigt het maandbedrag met 3 en deelt het door 13.

De derde en laatste stap: je spreidt het bedrag van de vrijstelling over 5 jaren. Dus na de voorgaande berekeningen pas je een vrijstelling van 20% toe. De 80% die overblijft draag je over naar volgend jaar… als dat specifieke personeelslid er op dat ogenblik nog is. Het jaar van vertrek kan je voor dat personeelslid geen vrijstelling meer claimen.

Concreet: je hebt 1 personeelslid sinds 2010 en die verdient 3.000 euro per maand.

De vrijstelling voor dat personeelslid bedraagt 1.830 x 3/13 = 422,31 euro per week;

Voor inkomsten 2019 geeft hij recht op 3 weken = 1.266,93 euro maar te spreiden over 5 jaar (dus x 20%) = 253,39 euro;

Voor inkomsten 2020 geeft hij opnieuw recht op 3 weken = 1.266,93 euro te spreiden over 5 jaar = 253,39 euro plus nog 20% van voorgaand jaar wat een totaal geeft van 506,78 euro.

Voor inkomsten 2021: 253,39 euro van 2021 zelf, plus 253,39 euro van 2020 en 253,39 euro van 2019 …

Geen voorziening, gewoon een vrijstelling

De werkgever kan dit sociaal passief aftrekken van de belastbare winst van het betrokken jaar. Het gaat dus niet om een voorziening die vrijgesteld kan worden.
De keerzijde van de vrijstelling is dat de onderneming uiteraard voldoende winst moet hebben. Is er onvoldoende winst, dan wordt de vrijstelling niet overgedragen.

Als de betrokken werknemer de onderneming verlaat, dan moet de werkgever de vrijstelling terugnemen. Het deel van de vrijstelling dat door de spreiding over 5 jaar nog niet gebruikt werd, valt weg. Het is dus van belang om goed per individuele werknemer bij te houden hoeveel vrijstelling er effectief genoten werd.

Op het moment van een ontslag stijgt het belastbaar inkomen van de onderneming dus maar tegelijk kan de werkgever de kosten van het ontslag (de verbrekingsvergoeding) aftrekken. Je zou dus eigenlijk kunnen stellen dat de vrijstelling “sociaal passief” toelaat om de kosten van een ontslag in de tijd naar voren te brengen.
Verlaat de werknemer de onderneming om een andere reden dan ontslag (bv. pensioen), dan komt het bedrag van de vrijstelling ook terug in de winst van de onderneming maar staat er inderdaad geen kost tegenover.

Administratie

Om de ‘belastingvrijstelling voor sociaal passief’ te krijgen, moet u elk jaar de nominatieve lijst van de tewerkgestelde werknemers voorleggen aan de belastingadministratie, en daarbij voor elke werknemer een aantal gegevens vermelden. Dat moet elektronisch gebeuren.  Bovendien worden de gegevens die de werkgevers jaarlijks aan de administratie moeten voorleggen, toegezonden via Belcotax On Web (de applicatie die werkgevers moeten gebruiken om de fiches 218.xx in te dienen).

Budgettaire enveloppe

Deze belastingvrijstelling is gekoppeld aan een budgettaire enveloppe. De regering moet elk jaar opnieuw kijken of dat budget gerespecteerd wordt. Als de enveloppe (50 miljoen voor 2019) wordt overschreden, dan grijpt de regering in en wel door de coëfficiënt van 30% voor lonen hoger dan 1.500 euro/maand te herzien. U heeft er dus alle belang bij om uw administratie voor deze belastingvrijstelling goed op orde te houden.