Wie wil gaan samenwonen kan er voor kiezen louter feitelijk samen te wonen, dan wel ‘wettelijk’ te gaan samenwonen. De keuze die men daarbij maakt, heeft heel wat juridische en fiscale gevolgen. Hoe zit het bijvoorbeeld als men iets erft van de samenwonende partner? Wij bekijken het vanuit twee invalshoeken: het erfrecht en de successierechten.
Erfrecht en successierechten
Het erfrecht is een deel van het burgerlijk recht. Het regelt wie er wat erft (zowel de regels voor het opstellen van een testament, als de aanduiding van de wettelijke erfgenamen als de erflater geen testament heeft opgemaakt) en hoe de nalatenschap is samengesteld.
De successierechten komen pas daarna aan bod: dit zijn de fiscale regels die worden toegepast op de personen die door het erfrecht (op basis van de wet of een testament) als erfgenaam worden aangeduid.
Samenwonen: wettelijk of feitelijk?
Wie wil gaan samenwonen heeft twee keuzes: feitelijk of wettelijk samenwonen.
‘Feitelijk’ samenwonen is zeer eenvoudig. Zoals de naam zegt, is dit het de facto samenleven, samen een huishouding voeren van twee of meer mensen. Er zijn weinig juridische gevolgen aan verbonden, bv. voor de fiscus blijven deze samenwoners alleenstaanden. Een feitelijke samenwoning kan bv. ook tussen drie broers of grootmoeder en kleindochter.
De ‘wettelijke samenwoning’ gaat verder. Wie wettelijk wil gaan samenwonen moet een schriftelijke verklaring afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente, waar men beiden woont. Aan de wettelijke samenwoning zijn wel heel wat juridische gevolgen verbonden, zowel burgerechtelijk als fiscaal rechtelijk. Zo worden wettelijke samenwoners voor de personenbelasting gelijkgesteld met gehuwden.
Erfrecht
Voor feitelijke samenwoners bestaan er geen speciale regels. Voor het erfrecht zijn zij ‘vreemden’ voor elkaar. Dat wil zeggen dat de samenwonende partner enkel erft als de overledene dat in zijn testament zo heeft bepaald. Het kan natuurlijk dat de feitelijke samenwoners een familiale band hebben, dan speelt het erfrecht zoals dat tussen familieleden geldt.
Voor wettelijke samenwoners kent het erfrecht wel specifieke regels. De gezinswoning, dit is het onroerend goed dat als gemeenschappelijke verblijfplaats diende, krijgt een bijzondere bescherming. De langstlevende wettelijk samenwonende krijgt sowieso het vruchtgebruik op deze woning en het daarin aanwezige huisraad.
De wet regelt dus al dat de overlevende partner zeker de woning krijgt. Wie wil dat zijn partner meer erft, zal een testament moeten opmaken of tijdens het leven al een schenking doen. Anderzijds kan men zijn overlevende partner ook volledig onterven bij testament. Gehuwden kunnen dat niet doen, de echtgenoot is immers een zogenaamde ‘reservataire’ erfgenaam.
Successierechten per gewest
Nadat de erfrechtelijke positie van samenwoners is vastgesteld, moet nog worden uitgemaakt hoe ze fiscaal behandeld zullen worden. Terwijl de burgerrechtelijke behandeling in heel België hetzelfde is, varieert de fiscale behandeling naar gelang het gewest waar men woont. Een overzicht per gewest maakt de verschillen duidelijk.
Vlaams gewest
Vlaanderen heeft het meest voordelige regime. Te weten: alle samenwoners worden als gehuwden behandeld en betalen dus de lagere successierechten zoals tussen echtgenoten. Als dit niet wettelijk was vastgelegd, zouden samenwonenden ‘vreemden’ zijn voor elkaar en zwaar belast worden. In Vlaanderen kunnen ze dus van de voordeligere tarieven genieten.
Samenwonenden worden dus ‘gelijkgesteld’ met gehuwden, maar niet zomaar:
voor wettelijk samenwonenden geldt deze gelijkstelling vanaf de dag waarop de verklaring van wettelijke samenwoning wordt ondertekend;
voor feitelijk samenwonenden geldt de gelijkstelling als de personen op de dag van het overlijden, minstens één jaar feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. De belastingplichtige kan dit bewijzen door een uittreksel uit het bevolkingsregister over te leggen. Dit bewijs is evenwel weerlegbaar: de fiscus kan aantonen dat de inschrijving op hetzelfde adres niet overeenstemt met de werkelijkheid. Enkel in Vlaanderen geldt deze gelijkstelling voor feitelijk samenwonenden, de andere gewesten zijn niet zo soepel.
De gezinswoning is in Vlaanderen aan een bijzonder regime onderworpen. Voor nalatenschappen na 1 januari 2007 moeten er op de gezinswoning geen successierechten worden betaald. Voor feitelijk samenwonenden geldt er wel een bijkomende voorwaarde om van de vrijstelling te kunnen genieten: zij moeten op het moment van het overlijden, minstens drie jaar ononderbroken met de erflater hebben samengewoond én een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Dat is dus twee jaar meer dan voor de gewone gelijkstelling met gehuwden (waar één jaar een gemeenschappelijke huishouding voeren voldoende is).
Bovendien geldt het bijzonder regime niet als de samenwonenden een familiale band hebben. Bv. ook al kunnen een moeder en haar zoon ‘feitelijk samenwonen’, toch kan de zoon van zijn moeder de gezinswoning niet vrij van successierechten erven.
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest stelt enkel de wettelijk samenwonenden gelijk met echtgenoten voor wat betreft de successierechten. Feitelijk samenwonenden blijven in de kou staan: ze worden als vreemden van elkaar beschouwd en vallen dus niet onder de regels voor gehuwden. Meestal betekent dit dat de tarieven tot 80 % kunnen oplopen.
Waals Gewest
Ook het Waals Gewest kent enkel een gelijkstelling voor wettelijk samenwonenden. Feitelijk samenwonenden blijven ook hier ‘vreemden’ voor elkaar, wat leidt tot successietarieven tot 80%.
Hoe bepalen in welk gewest men woont?
Het gewest waar de erflater woonde, bepaalt welke regels en tarieven er van toepassing zijn. Aangezien die erg kunnen verschillen is het dus erg belangrijk om te bepalen waar de erflater woonde.
Het is echter niet zomaar het gewest waar de erflater op het moment van het overlijden woonde dat de toepasselijke regels bepaalt. Hiermee wil men vermijden dat personen die hun einde voelen naderen, zich nog snel in een ‘fiscaal gunstiger’ gewest zouden vestigen.
Daarom word er gekeken naar de woonplaats waar de erflater in de loop van de vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden het langst woonde.
Voorbeeld
Als een overledene in de laatste vijf jaar voor zijn overlijden 2 jaar en 4 maanden in het Waals Gewest woonde en twee jaar en acht maanden in het Vlaams Gewest, zijn de Vlaamse regels van toepassing.