In het btw-verhaal speelt de overheid een bijzondere rol. En dan hebben we het met name over de overheid die diensten levert aan haar burgers. Door haar activiteiten neemt de overheid immers deel aan het economisch leven. De overheid is echter in principe niet btw-plichtig. Als de overheid echter diensten presteert die ook door belastingplichtige ondernemingen worden geleverd, zou er oneerlijke concurrentie kunnen ontstaan tussen overheid en bedrijfswereld. Hoe dat wordt opgelost, regelt de fiscus in een nieuwe circulaire uit december 2015 waarin het btw-statuut van overheidshandelen verder wordt uitgeklaard.
Over welke ‘overheden’ gaat het?
De regeling heeft betrekking op alle publiekrechtelijke lichamen. Dat zijn naast de federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, lokale overheden (provincies en gemeenten) en de openbare instellingen.
Met openbare instelling wordt een instelling bedoeld die (i) een eigen onderscheiden rechtspersoonlijkheid bezit, (ii) en werd opgericht door een wet (federaal), een decreet (gewestelijk), een koninklijk of ministerieel besluit of een verordening (iii) om bepaalde taken van algemeen nut uit te oefenen en (iv) daarbij autonoom te werk kan gaan, (v) maar wel in zekere mate wordt gecontroleerd door de inrichtende of toezichthoudende overheid. Het BIBF, IAB, de Orde der Geneesheren, de Orde der Advocaten, Kind en Gezin, openbare ziekenhuizen vallen onder dit begrip.
LET OP: de hierboven genoemde instellingen werden opgericht door een wet, decreet, … Dit wordt ook wel een oprichting bij wijze van stichting genoemd. Daarnaast zijn er ook (publieke) rechtspersonen die worden opgericht bij wijze van vereniging. Dat gebeurt/gebeurde o.a. voor De Lijn, autonome gemeentebedrijven, intercommunale verenigingen, gewestelijke huisvestingmaatschappijen, privéziekenhuizen. Deze instellingen zijn gewone belastingplichtigen in de zin van artikel 4 van het btw-wetboek (WBTW).
Handelen als overheid
De genoemde publiekrechtelijke lichamen worden niet als btw-belastingplichtige beschouwd. Er geldt evenwel een belangrijke nuance: ze worden slechts niet als belastingplichtige beschouwd voor de activiteiten waarbij ze handelen als overheid. Als een overheid dus optreedt onder de zelfde omstandigheden als particulieren, is ze wel gewoon belastingplichtig. Omdat het niet eenvoudig is om te bepalen of een publiekrechtelijk lichaam ‘handelt als overheid’, gaat de administratie er van uit dat ze steeds handelt als overheid en dus niet de hoedanigheid heeft van btw-belastingplichtige, tenzij er specifieke redenen zijn die het tegendeel aantonen.
Concurrentieverstoring van enige betekenis
Meer bepaald handelt een publiekrechtelijk lichaam niet langer als overheid, als haar kwalificatie als overheid en dus als niet belastingplichtige concurrentieverstoring van enige betekenis met zich zou meebrengen. Met andere woorden: de overheid mag geen oneerlijke concurrentie aandoen aan gewone particuliere leveranciers/dienstenverrichters die dezelfde activiteiten ontplooien, wel belastingplichtig zijn en dus wel btw moeten aanrekenen (wat een nadeel is tegenover een overheid die geen btw moet aanrekenen). In het btw-wetboek worden enkele sectoren opgenoemd waarin het optreden van de overheid steeds geacht wordt een potentiële concurrentieverstoring te veroorzaken: telecommunicatie en voorziening van water, gas, elektriciteit en stoom.
Voor andere sectoren komt het er dan op neer te bepalen wat er begrepen moet worden onder concurrentieverstoring van enige betekenis. Wat betekent immers ‘van enige betekenis’? Om in de toekomst moeilijke discussies hierover te vermijden heeft de fiscus in zijn circulaire daar nu een precieze drempel aan gekoppeld: 25.000 EUR per uitgeoefende activiteit (en dus niet per verrichting). U merkt allicht dat dit dezelfde grens is die nu ook geldt om te bepalen wat een kleine onderneming is.
Vanaf wanneer gelden deze regels?
De nieuwe regels van de circulaire (bv. de omzetdrempel van 25.000 EUR) moeten worden toegepast vanaf 1 juli 2016. De termijn werd bepaald om overheidsinstellingen de tijd te geven om zich aan de nieuwe richtlijnen aan te passen.