Weten waar een dienst plaats vindt, is cruciaal om te weten waar btw verschuldigd is. Daar stonden we al vaker bij stil. Het btw-wetboek heeft daar gedetailleerde regels voor uitgewerkt. Voor bepaalde diensten blijven er evenwel praktische moeilijkheden bestaan. Wat bijvoorbeeld met opslagdiensten: zijn dit diensten die verband houden met een onroerend goed (het magazijn waar de goederen liggen) of zijn het diensten van een andere aard?
Traditioneel standpunt fiscus: ligging onroerend goed is bepalend
Traditioneel ging de fiscus er van uit dat een opslagdienst moest gezien worden als een dienst met betrekking tot een onroerend goed. Plaats van de dienst wordt dan altijd bepaald door de ligging van het onroerend goed.
Nieuw genuanceerd standpunt: kijken naar welke diensten er precies worden aangeboden
Onder druk van Europese rechtspraak is de fiscus haar standpunt gaan nuanceren. De fiscus gaat er niet langer van uit dat een opslagdienst sowieso een dienst m.b.t. een onroerend goed is. De concrete omstandigheden zullen bepalen wat voor dienst er wordt geleverd, en bepalen dus daardoor ook waar de dienst plaats vindt. Twee vragen zijn daarbij cruciaal: (1) heeft de gebruiker van de opslagruimte een exclusief gebruiksrecht en (2) biedt de verhuurder van de opslagruimte nog andere diensten aan.
Eerste hypothese: huurder heeft een exclusief gebruiksrecht
De huurder krijgt een exclusief gebruiksrecht en slaat de goederen in eigen beheer op in de opslagruimte van de eigenaar. De loutere verhuur van het onroerend goed is hier het enige voorwerp van de dienst. Deze dienst kan enkel omschreven worden als een onroerende verhuur. Plaats van de dienst is de ligging van het onroerend goed.
De vraag rijst dan natuurlijk wanneer er sprake is van een ‘exclusief gebruiksrecht’. De fiscus neemt daarvoor de volgende elementen in aanmerking:
het exclusief gebruiksrecht wordt voor de ganse duur van het contract aan de ontvanger van de dienst toegekend;
de ontvanger van de dienst heeft ten alle tijde vrije toegang tot zijn opgeslagen goederen, ongeacht of de eigenaar van het onroerend goed in een vorm van bewaking heeft voorzien;
de precieze locatie waar de goederen zullen worden opgeslagen, worden expliciet in het huurcontract vermeld;
de goederen zijn duidelijk geïdentificeerd;
de verhuurder mag niet zelf eenzijdig de plaats van opslag van de goederen veranderen;
de huurder mag de gehuurde opslagruimte volgens eigen inzicht gebruiken en anderen daarvan uitsluiten;
de verhuurder van het onroerend goed levert geen andere diensten.
Andere elementen spelen dan weer geen rol bij de beoordeling van de dienst, o.a. de reden van de opslag, de douanestatus van de opgeslagen goederen, de duur van de opslag, de aard van de opslagruimte (magazijn, silo, reservoir).
Tweede hypothese: huurder heeft geen exclusief gebruiksrecht, verhuurder biedt geen andere diensten aan
De verhuurder stelt een opslagruimte ter beschikking aan de huurder, maar die mag de opslag niet zelf organiseren, bv. de huurder heeft geen vrije toegang tot de opslagruimte, de verhuurder bepaalt waar de goederen precies opgeslagen worden.
In dit geval oordeelt de fiscus dat de opslagdienst geen dienst m.b.t. een onroerend goed is. De ligging van het goed is dus niet bepalend.
Om de plaats van de dienst te bepalen, wordt naar de gewone regels gekeken: (i) als de huurder ook een belastingplichtige is en de opslagruime huurt om beroepsredenen, is de plaats van de dienst de plaats waar hij de zetel van zijn economische activiteit heeft; (ii) als de huurder een particulier is die de opslagruime privé huurt, is de plaats van de dienst de plaats waar de verhuurder gevestigd is.
Derde hypothese: de verhuurder verstrekt allerlei bijkomende diensten
De opslag van de goederen gaat gepaard met allerlei bijkomende diensten die worden verzorgd door de verhuurder. Deze bijkomende diensten kunnen zeer divers zijn: verpakken, uitpakken, wegen, meten, sorteren, klasseren, stofvrij maken, reinigen, ontsmetten, merken, etiketteren, verzegelen, …
De opslagdienst is ook hier niet langer een onroerende verhuur, waardoor de dienst geen betrekking heeft op het onroerend goed en de ligging niet bepalend is.
Hier gelden dus dezelfde regels als in de tweede hypothese: huurder is belastingplichtige (plaats van zijn economische activiteit), huurder is particulier (vestiging verhuurder).
Andere gevolgen van dit standpunt: vrijstelling van dienst als enkel exclusief gebruiksrecht wordt verleend
Aangezien het louter ter beschikking stellen van een exclusief gebruiksrecht wordt gezien als een onroerende verhuur, is deze dienst vrijgesteld. Dit betekent dat het recht op aftrek van de verhuurder beperkt wordt (hij verricht nu immers vrijgestelde diensten).