Om de verhoging van de roerende voorheffing op liquidatieboni (van 10 % naar 25 % sinds 1 oktober 2014) op te vangen heeft de regering verschillende overgangsmaatregelen uitgewerkt. Eerst de mogelijkheid om belaste reserves vast te klikken aan 10 %, en sinds aanslagjaar 2015 de mogelijk voor kmo’s om een liquidatiereserve aan te leggen. Probleem was dat de aanslagjaren 2013 en 2014 buiten deze maatregelen vielen. Daar is nu aan verholpen.
Verhoging roerende voorheffing en mogelijkheid om belaste reserves vast te klikken
Een liquidatiebonus is een soort ultiem dividend dat door een vennootschap op het einde van haar bestaan ( = bij haar liquidatie) wordt uitgekeerd aan haar aandeelhouders. Het is wat de investeerders boven op de terugbetaling van het door hun ingebrachte kapitaal krijgen als bonus. Op het terugbetaalde kapitaal worden de aandeelhouders niet belast (dat krijgen ze belastingvrij terug), op de liquidatiebonus wel.
Vanaf 1 oktober vorig jaar werd de roerende voorheffing op deze liquidatieboni verhoogd van 10 % naar 25 %. Dat was een lelijke streep door de rekening van heel wat (kleine) ondernemers: voor hen is hun vennootschap immers ook een spaarpotje. Ze hadden er op gerekend dat spaarpotje via de liquidatiebonus aan 10 % aan zichzelf te kunnen uitkeren. Nu dreigden ze in één klap tweeënhalf keer zoveel belasting te moeten betalen.
Om dat op te vangen werd een overgangsmaatregel ingevoerd. Vennootschappen konden hun belaste reserves vastklikken aan 10 % RV. Dit betekende: nu betalen, bij de liquidatie vrij van belasting uitkeren aan de aandeelhouders.
De overgangsmaatregel wordt permanent voor kmo’s
In een volgende stap werd beslist om deze overgangsmaatregelen te bestendigen tot een permanente regel, althans voor kleine vennootschappen. Daardoor kunnen kmo’s sinds begin dit jaar een liquidatiereserve aanleggen. Het is als ‘vastklikken’, maar dan anders.
Hoe gaat het in zijn werk: de vennootschap boekt een deel van haar winst op een aparte passiefrekening, de vennootschap betaalt nu 10 % belasting ( = een anticipatieve heffing), wanneer de vennootschap bij het stopzetten aan haar aandeelhouders een liquidatiebonus uitkeert, zijn zij geen roerende voorheffing meer verschuldigd.
Als de vennootschap de aangelegde reserve al sneller wil uitkeren en dus niet kan wachten tot de liquidatie, zal er nog wel roerende voorheffing verschuldigd zijn (als er minder dan vijf jaar is verstreken tussen aanleg en uitkering: een heffing van 15 %; als er meer dan vijf jaar is verstreken: een heffing van 5 %).
Belangrijk verschil:
overgangsmaatregel: de aandeelhouder betaalt 10 % RV om te kunnen vastklikken en later belastingvrij te ontvangen;
de permanente regeling: de vennootschap betaalt 10 % anticipatieve heffing (= geen roerende voorheffing).
Maar het verhaal is nog niet afgelopen: verdere uitbreiding was nog nodig
Toch was er nog een ‘gat’ door de temporele werking (de werking in de tijd) van beide maatregelen:
(1) de overgangsmaatregel liet toe de reserves vast te klikken zoals ze waren opgenomen in een jaarrekening die ten laatste op 31 maart 2013 was goedgekeurd door de algemene vergadering. Meestal vindt de algemene vergadering plaats in mei en juni. Daardoor was voor de meeste vennootschappen de jaarrekening voor boekjaar 2012 (aanslagjaar 2013) nog niet goedgekeurd. Dit had tot gevolg dat de laatst goedgekeurde jaarrekening meestal betrekking had op boekjaren afgesloten per 31 december 2011/uiterlijk op 30 september 2012 en dus gekoppeld aan aanslagjaar 2012. Zo valt aanslagjaar 2013 dus uit de boot.
(2) de permanente regel voert de liquidatiereserve dan weer in vanaf aanslagjaar 2015 (voor winsten vanaf boekjaar 2014). Zo valt aanslagjaar 2014 dus uit de boot.
Resultaat: vennootschappen kunnen voor de aanslagjaren 2013 en 2014 geen liquidatiereserve aanleggen.
De uitbreiding voor aanslagjaar 2013 en 2014
De programmawet maakt het nu mogelijk ook voor de aanslagjaren 2013 en 2014 een liquidatiereserve aan te leggen, en dit met terugwerkende kracht.
Deze bijzondere liquidatiereserve is onderworpen aan dezelfde regels als de gewone liquidatiereserve:
enkel kleine vennootschappen in de zin van artikel 15 W.Venn. komen in aanmerking;
een gedeelte van de winst moet op een aparte passiefrekening worden geboekt;
bij het aanleggen betaalt de vennootschap 10 % anticipatieve heffing;
als de vennootschap uitkeert bij liquidatie is geen RV verschuldigd, dat is wel het geval bij een eerdere uitkering (5 % of 15 %).
Het tijdstip waarop de reserve moet worden aangelegd, hangt af van het aanslagjaar waarvoor ze wordt aangelegd:
winsten van boekjaar 2012: een reserve aanleggen voor aanslagjaar 2013 kan tot het einde van het boekjaar dat afsluit op 31 december 2015, de heffing moet ten laatste worden betaald op 30 november 2015;
winsten van boekjaar 2013: een reserve aanleggen voor aanslagjaar 2014 kan tot het einde van het boekjaar dat afsluit op 31 december 2016, de heffing moet ten laatste worden betaald op 30 november 2016.
Wie gebruik wil maken van de regeling moet wel de nodige formaliteiten vervullen: de heffing storten aan het ontvangkantoor vennootschapsbelasting, via overschrijving, met vermelding van “Artikel 541 WIB 1992” en van het aanslagjaar en ondernemingsnummer. Bij de aangifte VenB moet een kopie van de bijzondere aangifte worden toegevoegd.