De liquidatiereserve laat een ondernemer die zich in een vennootschapsvorm organiseert, toe om een spaarpotje op te bouwen dat bij stopzetting van de vennootschap belastingvrij kan uitgekeerd worden. Maar die belastingvrijstelling geldt niet voor de aandeelhouders die zelf de vorm van een vennootschap hebben. Een oplossing biedt zich aan.

Hoe werkt de liquidatiereserve?

De liquidatiereserve werd in het leven geroepen toen de regering besloot om de liquidatiebonus (dat is de winst die u uzelf uitkeert als u uw vennootschap ontbindt) aan de roerende voorheffing te onderwerpen. Tot zowat 2012 kon u winsten in uw vennootschap oppotten, om die dan op uw pensioenleeftijd aan uzelf uit te keren door de vennootschap te liquideren. Dat was voordeliger dan de winst meteen uit te keren als een dividend, omdat u er dan roerende voorheffing moest op betalen. Toen in 2012 beslist werd om de roerende voorheffing ook toe te passen op de liquidatiebonus, zagen heel wat ondernemers hun spaarpotje plotseling belast worden. Meteen viel één van de belangrijkste voordelen van het aanhouden van een vennootschap weg.

Om hieraan tegemoet te komen, creëerde de regering een regeling waarbij het spaarpotje toch nog enigszins ontzien werd. Het spaarpotje kan nog wel belastingvrij uitgekeerd worden als:

de winst van het boekjaar (gedeeltelijk) geboekt wordt op een afzonderlijke rekening op het passief; en

u die som niet uitkeert tot aan de liquidatie van de vennootschap.

Bij het overboeken bent u wel een bijzondere heffing van 10% verschuldigd.

Als u het bedrag toch uitkeert vóór de liquidatie, dan is er alsnog roerende voorheffing verschuldigd. Doet u dat binnen de 5 jaar nadat u de winst overboekte, dan betaalt u 20% roerende voorheffing (zo komt u ook aan 30%). In geval van uitkering na 5 jaar is er slechts 5% voorheffing verschuldigd.

Enkel voor natuurlijke personen

De bijzondere heffing van 10% geldt zodra u winsten overboekt naar de liquidatiereserve (u duidt dit aan in de bijzondere bijlagen in uw aangifte). Maar de vrijstelling bij de uitkering op het moment van de liquidatie geldt enkel als de genieter een natuurlijke persoon is.

Als in de loop van het bestaan van de vennootschap er andere aandeelhouders bijkomen, dan heeft dat op zich geen effect op de liquidatiereserve die u al heeft aangelegd.

Maar als er bij die aandeelhouders vennootschappen zitten, dan ontstaat er een probleem. Aandeelhouders-vennootschappen kunnen de belastingvrijstelling op de liquidatiereserve immers niet claimen. De bijzondere heffing is dan ‘verloren’, want ze zal nooit tot een vrijstelling leiden of tot het verlaagd tarief van 5% als de vennootschap de uitkering ontvangt.

Een nieuwe vennoot

Stel dat u samen met uw beste vriend een vennootschap opricht en u daar een liquidatiereserve opbouwde van bijvoorbeeld 100 (-10% bijzondere heffing: netto dus 90). Die vriend van u doet nog wat andere investeringen en creëert een holdingvennootschap die onder andere eigenaar wordt van de aandelen die hij had in jullie vennootschap. Voortaan zit u in de vennootschap dus samen met de vennootschap van uw vriend. 

U bouwt de liquidatiereserve verder op… nog eens 200 (minus de bijzondere heffing: netto 180).
En u wenst te liquideren.

Zou uw beste vriend nog steeds rechtstreeks aandeelhouder geweest zijn, dan kon de liquidatiereserve van 270 (90 + 180) volledig belastingvrij uitgekeerd worden. 

Maar omdat uw vriend aandeelhouder is via een vennootschap zal hij wel belastingen moeten betalen (25% in de vennootschapsbelasting). Ja, u ontvangt uw deel belastingvrij, maar samen betaalt u wel méér belastingen. In feite had u de 10% bijzondere heffing op het ogenblik van het aanleggen van de reserve nooit moeten betalen voor zover de reserve in handen was van een vennootschap. De vennootschap ging er toch belastingen op betalen.

Uitweg vanwege de Rulingcommissie

De fiscale Rulingcommissie heeft eerder al te kennen gegeven dat zij niet toelaat dat bij de liquidatie of zelfs bij de uitkering van reserves na 5 jaar, de vennootschap zou kiezen welke reserves gebruikt worden voor welke aandeelhouder. We zouden ons bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat u een dividend uitkeert en u het dividend voor de aandeelhouder-natuurlijke persoon enkel uit de liquidatiereserve haalt, terwijl u het dividend voor de aandeelhouder-vennootschap uit andere reserves haalt. Maar de Rulingcommissie oordeelde eerder al dat dit fiscaal misbruik is. Die deur is dus dicht.

Wat wél zou mogen, volgens een nieuwe ruling, is dat u in de statuten voorziet dat er aandelen A zijn – die enkel voor natuurlijke personen zijn –, en aandelen B – die enkel voor vennootschappen zijn. Op dat ogenblik kan u wel bepalen dat de aandelen A enkel een dividend krijgen uit de liquidatiereserve, en de aandelen B daar nooit een dividend kunnen uit krijgen.

Is dat dan geen fiscaal misbruik?

Volgens de Rulingcommissie kunnen er economische motieven zijn om dit onderscheid in de statuten op te nemen op het ogenblik dat een vennootschap zou instappen. Via een dergelijk onderscheid kunnen de partijen immers een discussie over de waardering van de aandelen, specifiek naar aanleiding van aanwezige liquidatiereserves, vermijden. Een dergelijk onderscheid tussen de natuurlijke personen en de vennootschappen komt de coherentie van de belangen van de verschillende aandeelhouders en de continuïteit van de vennootschap ook op lange termijn, met het oog op een eventuele instap van nieuwe aandeelhouders, ten goede. 

De Rulingcommissie zet de deur dus inderdaad open om te vermijden dat liquidatiereserves (waarop 10% bijzondere heffing werd geheven) terechtkomen bij vennootschappen, die er dan toch nog belastingen moeten op betalen. Maar de stappen die u moet volgen, zijn strikt beschreven. U doet er dan ook goed aan om dat formele luik nauwgezet te volgen.