Als u zich borg stelt voor een banklening aan uw vennootschap, dan kan u, als de bank bij u aanklopt voor de betaling van de lening, deze kost aftrekken als beroepskost. U moet wel inkomsten behaald hebben uit de vennootschap. Het hof van beroep is over die voorwaarde redelijk soepel.
De feiten
Mijnheer A richt een managementvennootschap BVBA X op. De dag erna richt hij een NV Y op. De BVBA X wordt benoemd als voorzitter van de raad van bestuur van Y en wordt daarvoor vertegenwoordigd door mijnheer A. X is dan wel voorzitter, maar het mandaat zelf is onbezoldigd.
Er is wel een soort samenwerkingsovereenkomst waarbij X bepaalde diensten levert aan Y. Fysisch worden die diensten daar mijnheer A gepresteerd. Y betaalt X daar een maandelijkse vergoeding voor. Y is de enige klant van de managementvennootschap.
Mijnheer A ontvangt zelf enkel een bestuurdersvergoeding van X. De prestaties van A als vertegenwoordiger voor X worden niet doorgerekend.
Zes maanden na de oprichting gaat Y een lening bij de bank aan en A stelt zich, samen met zijn echtgenote B, borg voor ten belope van 75.000 euro. Helaas draait de zaak slecht uit en wordt A ook effectief uitgewonnen door de bank.
A brengt de som van 75.000 euro in aftrek als beroepskosten.
De fiscus weigert de aftrek en rekent zelfs een boete van 10% wegens foutieve aangifte.
In eerste aanleg wordt die boete wel weer kwijtgescholden maar de aftrek van de borg wordt geweigerd. De belastingplichtige stapt naar het hof van beroep.
Borg voor de vennootschap achter de managementvennootschap
Beroepskosten zijn maar aftrekbaar als ze werden aangegaan om beroepsinkomsten te verwerven of te behouden. Dat is de basisregel.
In deze zaak is het voornaamste argument om de aftrek te weigeren, het feit dat mijnheer A nooit inkomsten heeft verworven van Y, de vennootschap die van de borg profiteerde.
Bijkomend wijst de fiscus er op dat de managementvennootschap een onbezoldigd mandaat had in Y én dat de prestaties die A leverde ook niet werden doorgefactureerd aan Y. De bezoldiging die A ontving van X kon dus volgens de fiscus niet gelinkt worden aan de borgstelling.
Het hof ziet dat anders want het stelt vast dat er toch onrechtstreeks inkomsten zijn. En dit heeft alles te maken met de samenwerkingsovereenkomst tussen X en Y.
De managementvennootschap van A heeft enkel een contract met Y. Dat blijkt uit de BTW-aangiften. Die overeenkomst neutraliseert als het ware het feit dat X een onbezoldigd mandaat heeft bij Y.
Het is precies die samenwerkingsovereenkomst die er voor zorgt dat A uiteindelijk inkomsten kan verwerven uit zijn managementvennootschap.
Het hof bevestigt dus het beroepskarakter van de borgstelling.
Mijnheer en mevrouw
De fiscus haalt dan nog een ander wapen boven: de borgstelling door A én B komt eigenlijk alleen A ten goede. B kreeg écht wel geen beroepsinkomsten. Omdat A en B gehuwd waren onder het wettelijk stelsel (gemeenschap van beroepsinkomsten) is de helft van de borgstelling misschien wel beroepsmatig (het deel dat A moest dragen) maar het deel dat B moest dragen kan dat niet zijn.
Daarover is het hof vrij kort: A heeft voldoende aangetoond dat hij het (volledige) bedrag van de borgstelling heeft gedragen met het oog op het verwerven of behouden van belastbare inkomsten. De aftrek van het totale bedrag is toegestaan.
Managementvennootschappen
Deze belastingplichtige wordt gered door het hof van beroep maar het is niet gezegd dat elke rechtbank dezelfde redenering zal maken.
Het is vooral verrassend om vast te stellen dat het hof oordeelt dat er wel sprake is van een uitgave om beroepsinkomsten te behouden of te verwerven terwijl de inkomsten formeel gezien niet direct toekomen aan de belastingplichtige. Het hof ziet voldoende redenen om het formalisme aan de kant te zetten, wellicht omdat de link tussen het inkomen en de uitgaven, hoewel indirect, wel heel erg duidelijk was. Is die duidelijke link er niet, dan zal een andere rechtbank wellicht niet tot het zelfde positieve besluit komen.