Het basistarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 %, verhoogd met de aanvullende crisisbelasting van 3 % komt dat neer op 33,99 %. Vennootschappen die een beperkt belastbaar inkomen hebben, kunnen evenwel genieten van het verlaagd opklimmend tarief. Komt uw vennootschap in aanmerking voor dit (gunst)tarief of wordt u uitgesloten? Hier leest u er meer over.

De regel

Als een vennootschap een belastbaar inkomen heeft van maximum 322.500 euro, heeft ze recht op het verlaagd opklimmend tarief. In tegenstelling tot het vaste basistarief van 33,99 %, is dit tarief progressief zoals in de personenbelasting. Met andere woorden het werkt met ‘schijven’,  waarbij het inkomen steeds hoger belast wordt naarmate het stijgt:

op de schijf van 0 tot 25.000 euro: 24,25 %;

op de schijf van 25.000 tot 90.000 euro: 31 %;

op de schijf van 90.000 tot 322.500 euro: 34,5 %.

Deze schijven worden NIET jaarlijks geïndexeerd.

Voorbeeld

Bvba Z had in 2014 een belastbaar inkomen van 200.000 euro en komt dus in aanmerking voor het verlaagd opklimmend tarief. Ze is de volgende belasting verschuldigd:

24,25 % op de eerste schijf van 25.000 euro = 6.062,50 euro;

31 % op de tweede schijf van 65.000 euro (90.000 – 25.000) = 20.150,00 euro;

34,50 % op de derde schijf van 110.000 euro (200.000 – 90.000) = 37.950,00 euro;

Totaal: 6.062,50 + 20.150,00 + 37.950,00 = 64.162,50 euro.

Ook op dit bedrag moet nog de aanvullende crisisbijdrage worden betaald. Uiteindelijk verschuldigde belasting wordt dan: 66.087,38 euro.

Ter vergelijking: als bvba Z aan het gewone tarief van 33,99 % zou worden onderworpen, was ze 67.980,00 euro vennootschapsbelasting verschuldigd.

De uitsluitingen

Sommige vennootschappen worden expliciet van de toepassing van het verlaagd opklimmend tarief uitgesloten. We lichten ze kort toe.

Financiële vennootschappen

Vennootschappen die aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde hoger is dan 50 % van de gerevaloriseerde waarde van het gestort kapitaal  of dan de som van het gestort kapitaal, de belaste reserves en de geboekte meerwaarden. Bedoeling hiervan is holdings van het verlaagd tarief uit te sluiten.

Bij de berekening van deze 50 %-grens, wordt geen rekening gehouden met:

de aandelen die de vennootschap enkel in vruchtgebruik heeft;

de aandelen die minstens 75 % vertegenwoordigen van het gestort kapitaal van de vennootschap die ze heeft uitgegeven. Vennootschappen die zo’n grote deelneming hebben in een andere vennootschap doen dat immers niet als belegging, maar om via die andere vennootschap een activiteit uit te oefenen.

Vennootschappen in het bezit van andere vennootschappen

Ook vennootschappen waarvan de aandelen voor meer dan de helft in het bezit zijn van (een) andere vennootschap(pen), worden uitgesloten. Dit is in feite een antimisbruikregel. De wetgever wil hiermee vermijden dat een vennootschap die eigenlijk aan het gewoon tarief zou moeten worden onderworpen, zich kunstmatig opsplitst in kleinere vennootschappen die van het verlaagd tarief zouden kunnen genieten.

Vennootschappen met een dividenduitkering boven de 13 %

Vennootschappen die dividenden uitkeren voor meer dan 13 % van het gestort kapitaal, komen evenmin in aanmerking voor het verlaagd tarief.

Voorbeeld

Vennootschap X met een gestort kapitaal van 100.000 euro keert in 2014 voor 15.000 euro dividenden uit. De 13 %-grens is overschreden. X komt niet in aanmerking voor het verlaagd tarief.

Vennootschappen die hun zaakvoerder een te kleine bezoldiging betalen

Vennootschappen die niet aan ten minste één zaakvoerder een minimumbezoldiging betalen, hebben geen recht op de toepassing van het verlaagd tarief. De bezoldiging die ze ten minste moeten betalen (om wel van het tarief te genieten) bedraagt:

36.000 euro als de vennootschap zelf minstens een belastbaar inkomen heeft van 36.000 euro;

het bedrag van het belastbaar inkomen als de vennootschap zelf minder dan 36.000 euro belastbaar inkomen verwerft.

Het gaat hier over brutobezoldigingen. Het bedrag moet aan één zaakvoerder betaald worden. Een vergoeding betalen van 18.000 euro elk aan twee zaakvoerders voldoet niet aan deze voorwaarde.

Onder het belastbaar inkomen van de vennootschap wordt begrepen: het inkomen na aftrek van de uitbetaalde bezoldiging. Dus als een vennootschap 25.000 euro winst heeft en 10.000 euro loon betaalt aan de zaakvoerder heeft ze nog een belastbaar inkomen van 15.000 euro.

Voorbeeld

Vennootschap X heeft voor het uitbetalen van de bezoldiging een belastbaar inkomen van 40.000 euro:

X betaalt aan zaakvoerder Y een bezoldiging van 12.000 euro: geen recht op verlaagd tarief, want de bezoldiging (12.000 euro) is lager dan het belastbaar inkomen na de betaling van de bezoldiging (28.000 euro);

X betaalt aan zaakvoerder Y een bezoldiging van 20.000 euro: recht op verlaagd tarief, want de bezoldiging (20.000 euro) is ten minste gelijk aan het belastbaar inkomen na de betaling van de bezoldiging (20.000 euro);

X betaalt aan zaakvoerder Y een bezoldiging van 37.5000 euro: recht op verlaagd tarief, want de bezoldiging bedraagt ten minste 36.000 euro. Het belastbaar inkomen van de vennootschap na toekennen van de bezoldiging (2.500 euro) is niet meer van belang.

Erkende beleggingsvennootschappen en pensioeninstellingen

Ten slotte zijn ook erkende beleggingsvennootschappen en pensioeninstellingen uitgesloten.