Jobstudenten combineren hun studie met tewerkstelling. Binnen bepaalde grenzen kan dat tegen bijzondere voorwaarden, zowel op het vlak van de sociale zekerheid als op het vlak van de belastingen. Jobstudenten tijdens de coronacrisis genieten van extra versoepelingen.
Versoepeling op het vlak van sociale zekerheid
De regeling voor jobstudenten is vooral een versoepeling op het vlak van sociale zekerheid. Met die versoepeling wil men vooral vermijden dat de jobstudent in het zwart werkt. Door de gunstige voorwaarden inzake sociale zekerheid (en ook fiscaal) is het sop de kool niet waard: de student heeft amper enig voordeel door in het zwart te werken. Integendeel: door de arbeid aan te geven kan hij genieten van arbeidsrechtelijke bescherming wat veel moeilijker ligt bij zwartwerk. Ook de werkgever heeft meer voordelen dan nadelen bij de correcte registratie van de arbeidsovereenkomst.
Om te kunnen genieten van de bijzondere regeling voor studentenarbeid gelden enkele voorwaarden.
In eerste instantie moet de student oud genoeg zijn. In principe is dat vanaf 16 jaar, uitzonderlijk kan het ook vanaf 15.
De werknemer moet student zijn. In principe voltijds. Maar ook deeltijdse studenten kunnen een studentenjob doen maar dan mogen zij geen wachtuitkeringen ontvangen, niet werken tijdens de normale uren van school en niet werken bij de onderneming waar ze hun praktijklessen krijgen.
De arbeidsovereenkomst is beperkt tot 12 maanden en de arbeid mag niet plaatsvinden tijdens de lesuren.
De voornaamste beperking of voorwaarde is wel dat het totaal aantal uren dat een persoon een studentenjob mag uitoefenen niet meer mag bedragen dan 475 uur. Elke student krijgt als het ware een pakket van 475 uren (het contingent) per kalenderjaar. En op dat pakket van 475 uren betaal je minder sociale bijdragen dan een gewone werknemer. De student kan zelf raadplegen hoeveel uren hij/zij nog heeft via de toepassing Student@work. Meer dan 475 uur werken mag, maar vanaf het 476ste gewerkte uur worden de sociale bijdragen hoger (zowel voor werknemer als voor werkgever).
Zijn alle voorwaarden voldaan dan zijn er geen gewone sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd op het loon. Er is wel een solidariteitsbijdrage verschuldigd. Voor de werknemer bedraagt die 2,71% van het brutoloon en voor de werkgever is de bijdrage gelijk aan 5,42% van het brutoloon.
Opgelet: op het vlak van kinderbijslag gelden grenzen inzake netto-bestaansmiddelen. Die materie is verschillend per gemeenschap. Over het algemeen is studentenarbeid die binnen de grenzen van het bovenstaande valt, geen bezwaar om verder kinderbijslag te ontvangen.
Fiscale aspecten die u voor ogen moet houden
Er zijn 3 fiscale aspecten waarmee u rekening moet houden: de bedrijfsvoorheffing, de personenbelasting van de student en de personenbelasting van de ouders.
Wat betreft bedrijfsvoorheffing is het vrij eenvoudig. Als de overeenkomst voor sociale zekerheid kwalificeert als studentenarbeid (zie hierboven), dan is het loon niet onderworpen aan bedrijfsvoorheffing en ontvangt de student zijn loon dus bruto.
Het is dus ook hier van belang dat de student niet meer dan 475 uren werkt in dat kalenderjaar.
Zou de werkgever toch bedrijfsvoorheffing inhouden, dan kan die enkel door de student teruggevraagd worden via zijn/haar aangifte personenbelasting.
Wat betreft de personenbelasting van de student: de student geniet niet van een bijzonder belastingstelsel. Maar dat betekent dus ook dat als de student minder inkomen heeft dan het belastingvrij minimum, hij/zij geen inkomstenbelasting verschuldigd is.
Voor het aanslagjaar 2020 (inkomsten 2019) bedraagt die belastingvrije som 8.860 euro en voor aanslagjaar 2021 (inkomsten 2020) bedraagt ze 8.990 euro.
Die belastingvrije sommen zijn nettobedragen: 8.990 euro netto komt (als u gebruik maakt van de forfaitaire berekening van de beroepskosten) overeen met een brutobedrag van 12.842,85 euro.
En dan is er nog de personenbelasting van de ouders: zijn kinderen met een studentenjob nog ten laste van hun ouders? Naast de standaardvoorwaarden dat het kind deel moet uitmaken van het gezin en geen inkomsten mag genieten die beroepskosten zijn van de ouders, geldt ook dat het kind slechts in beperkte mate eigen bestaansmiddelen mag hebben. Er zijn 3 hypotheses met 3 verschillende maxima:
Het kind is ten laste van beide ouders: 3.330 euro.
Het kind is niet gehandicapt en ten laste van één ouder: 4.810 euro.
Het kind is gehandicapt en ten laste van één ouder: 6.110 euro.
Dit zijn de bedragen zoals die gelden voor inkomsten 2019 (aanslagjaar 2020) en het gaat om de nettobedragen (wat gelijk is aan bruto min 20%).
Inkomsten uit een studentenjob worden ten belope van 2.780 euro niet meegeteld als eigen bestaansmiddelen. Dit betekent dat als een jobstudent ten laste is van beide ouders, hij/zij een bruto-inkomen kan ontvangen van 6.942,50 euro.
Immers: 6.942,50 – 2.780,00 = 4.162,50 euro – 20% = 3.330 euro.
Afhankelijk van hoeveel kinderen er zij, kan de studentenjob toch wel wat geld kosten als de student daardoor niet langer ten laste is van de ouders.
Coronasteunmaatregel voor jobstudenten
Als maatregel om studentenarbeid te ondersteunen tijdens de coronacrisis besliste de regering om de studentenarbeid tijdens het tweede kwartaal van 2020 (de maanden april, mei en juni) buiten het contingent te houden. Dat heeft 2 gevolgen :
De uren van het tweede kwartaal worden niet meegeteld om te kijken of de grens van 475 uren niet overschreden werd in 2020.
Er wordt geen bedrijfsvoorheffing ingehouden op deze lonen.
Maar opgelet: de andere beperkingen (en dan denken we meer in het bijzonder aan de regels inzake persoon ten laste voor kinderbijslag en fiscaal) blijven wel onverkort gelden. Extra veel mogen werken betekent dus niet dat u er meer aan overhoudt.