In 2012 oordeelde het Europese Hof van Justitie dat België buitenlandse vennootschappen minder gunstig behandelde dan binnenlandse vennootschappen. Dit omdat de buitenlandse vennootschappen bepaalde aftrekken niet of niet op dezelfde manier kunnen toepassen. Dit leidt er toe dat hun dividenden zwaarder worden belast. De wetgever is nu tegemoet gekomen aan deze kritiek door de roerende voorheffing op de dividenden van deze buitenlandse vennootschappen drastisch te verlagen.
Situering: algemeen tarief RV verhoogd tot 27 %
Sinds begin dit jaar bedraagt het standaardtarief in de onroerende voorheffing 27 %. Dit tarief is in principe van toepassing op alle uitkeringen van dividenden door Belgische vennootschappen waarvan het tijdstip van toekenning of betaling valt na 1 januari 2016.
Twee nuanceringen: verzaken aan inning RV en de dbi-aftrek
Op dit algemeen principe zijn er twee belangrijke nuanceringen: de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing en de dbi-aftrek.
Verzaking aan de inning van de roerende voorheffing
Verzaking aan de inning betekent simpelweg dat de RV niet moet worden geïnd. Dat kan als (i) de aandeelhouder aan wie het dividend wordt uitgekeerd een vennootschap is gevestigd in België, in een andere lidstaat van de EU of in een land waarmee België een dubbelbelastingovereenkomst heeft afgesloten dat voorziet in de uitwisseling van fiscale inlichtingen tussen de staten, (ii) zowel de moeder (die het dividend ontvangt) als de dochter (die het dividend uitkeert) een vennootschapsvorm hebben die is voorzien door de moeder-dochterrichtlijn en zijn onderworpen aan een gelijkaardige belasting als de Belgische vennootschapsbelasting en (iii) de moeder gedurende één jaar ononderbroken een deelneming van minstens 10 % in de dochter aanhoudt.
Dbi-aftrek
Als de RV toch geheven wordt, voorziet de Belgische wet voor binnenlandse vennootschappen in een andere tegemoetkoming: de dbi-aftrek. De ontvangende vennootschap (de moeder) mag 95 % van het ontvangen brutobedrag aftrekken. Op de uitgekeerde dividenden heeft de uitkerende vennootschap (de dochter) immers al eens vennootschapsbelasting betaald (de belastbare basis van een vennootschap bestaat immers naast de winst en de verworpen uitgaven ook uit de uitgekeerde dividenden).
Om de dbi-aftrek te kunnen toepassen, moet de moeder een deelneming van ten minste 10 % of met een aanschaffingswaarde van tenminste 2.500.000 EUR aanhouden in de dochter (tot 2010 bedroeg deze drempel 1.200.000 EUR).
Het ‘Europese’ probleem
Binnenlandse vennootschappen kunnen als ze geen beroep doen op verzaking van de inning van RV, alsnog de belastingdruk op ontvangen dividenden reduceren tot 5 % door de dbi-aftrek. Buitenlandse vennootschappen hebben die kans evenwel niet.
In 2010 kon een buitenlandse vennootschap met een deelneming van minder dan 10 % maar met een aanschaffingswaarde van meer dan 1.200.000 EUR de dbi-aftrek dus niet toepassen, terwijl een Belgische vennootschap dat wel kon. Aangezien de deelneming minder dan 10 % bedraagt, kan de buitenlandse vennootschap evenmin beroep doen op de verzaking aan de RV.
Beide vennootschappen worden dus verschillend behandeld. Vanuit Europees perspectief kon dat niet door de beugel. Buitenlandse vennootschappen werden zo afgeschrikt om in België te investeren, zodat het vrij verkeer van kapitaal belemmerd werd. Het Hof van Justitie veroordeelde de regeling. België zou zijn wet dus moeten aanpassen.
Wet aangepast: invoering bijzonder tarief
De fiscus heeft zich onmiddellijk aan de uitspraak van het Hof aangepast door een circulaire uit te vaardigen. Nu is ook de wet eindelijk aangepast.
De wetgever heeft er voor gekozen een bijzonder tarief in de roerende voorheffing in te voeren. Het nieuwe tarief bedraagt 1,6995 %.
Dit tarief werd berekend door het gewone tarief in de vennootschapsbelasting (33,99 %) te vermenigvuldigen met 5 % (de basis waarop een vennootschap die de dbi-aftrek van 95 % kan toepassen, wordt belast). Zo bereikt een buitenlandse vennootschap uiteindelijk dezelfde belastingdruk als een binnenlandse vennootschap.
Het bijzonder tarief geldt voor vennootschappen die gevestigd zijn (i) in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of (ii) in een staat waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten, waarin wordt voorzien in de uitwisseling van fiscale inlichtingen tussen de partijen.
Daarnaast moet de verkrijgende vennootschap een rechtsvorm hebben zoals vermeld in de bijlage bij de moeder-dochterrichtlijn, of een gelijksoortige rechtsvorm.
Ten slotte moet de verkrijgende vennootschap in aanmerking komen voor de dbi-aftrek mocht ze een binnenlandse vennootschap zijn: met andere woorden een deelneming bezitten van 10 % of met een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 EUR.
Dit verlaagd tarief geldt wel enkel in de mate dat de in België verschuldigde roerende voorheffing niet kan worden verrekend noch kan worden terugbetaald in hoofde van de verkrijgende vennootschap (op basis van een verdrag of op basis van een nationale regeling in de staat waar de ontvangende moeder gevestigd is).
Voorbeeld
SA France Logistics is gevestigd in Frankrijk en ontvangt een dividend van 100.000 EUR van haar Belgische dochter NV LogBelg. Overeenkomstig de gewone regels wordt er 27 % RV op ingehouden of 27.000 EUR. Per hypothese is er 10.000 EUR hiervan verrekenbaar in Frankrijk.
Met andere woorden:
10/27 is verrekenbaar – hiervoor geldt het verlaagde tarief niet, maar het gewone tarief.
17/27 is niet verrekenbaar, hierop is het verlaagde tarief van 1,6995 van toepassing.
De verschuldigde roerende voorheffing bedraagt:
1,6995 % op 17/27 van 100.000 EUR = 1.070,06 EUR
27 % op 10/27 van 100.000 EUR = 10.000 EUR
totaal = 11.070,06 EUR