De programmawet van 10 augustus 2015 bevatte heel wat incentives voor startende ondernemingen. Twee daarvan wilden vooral investeringen in start ups aanmoedigen: een belastingvermindering voor wie instapt in het risicohoudend kapitaal en een vrijstelling voor wie een krediet verleent aan een starter. Ook aan de startende ondernemingen zelf werd gedacht: zij krijgen een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstortingsverplichting van de bedrijfsvoorheffing.
De regel: bedrijfsvoorheffing inhouden en doorstorten aan de schatkist
Alle ondernemingen en instellingen die lonen uitbetalen aan hun werknemers moeten daarop bedrijfsvoorheffing inhouden. Deze ingehouden bedrijfsvoorheffing moeten ze vervolgens doorstorten naar de schatkist.
Uitzondering: bedrijfsvoorheffing inhouden maar niet volledig doorstorten
Verschillende werkgevers zijn evenwel gedeeltelijk vrijgesteld en mogen een deel van de ingehouden bedrijfsvoorheffing zelf houden, bv. onderzoeksinstellingen, universiteiten en Young Innovative Companies voor wat betreft de lonen die ze aan onderzoekers uitkeren.
Ook startende ondernemers hebben sinds de zomer recht op een gedeeltelijke vrijstelling.
Merk op dat ook deze instellingen en ondernemers de BV wel degelijk moeten inhouden. Ze worden enkel vrijgesteld van de doorstorting. De regel is dus vooral in het voordeel van de werkgever, en niet rechtstreeks in het voordeel van de werknemer.
De gedeeltelijke vrijstelling voor starters
Terwijl er vaak voorwaarden gesteld worden aan de werknemers (bv. werknemer moet ‘onderzoeker’ zijn, werknemer moet doctoraat hebben), wordt hier enkel een voorwaarde gesteld aan de werkgever. Met andere woorden: de vrijstelling geldt voor de lonen van alle werknemers ongeacht hun diploma of functie.
Voor de werkgever geldt een dubbele voorwaarde. De werkgever moet (i) een starter zijn en (ii) een micro-onderneming of kleine onderneming.
Een starter betekent hier dat de ondernemer maximaal vier jaar mag ingeschreven zijn in de Kruispuntbank van de Ondernemingen. Wie al een zaak had en die omvormt in een ander soort onderneming (bv. van eenmanszaak naar vennootschap), begint niet opnieuw. De regeling kijkt naar het moment waarop de oorspronkelijke activiteit werd aangevat.
De onderneming moet bovendien een kleine onderneming of micro-onderneming zijn.
Als ze aan de dubbele voorwaarde voldoet, heeft de onderneming recht op een vrijstelling van doorstorting van 10 % van de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de bezoldiging van de werknemers, voor een periode van 48 maanden. De zogenaamde micro-ondernemingen genieten een vrijstelling ten belope van 20 %.
Ten slotte nog dit:
de vrijstelling is van toepassing voor bezoldigingen die zijn betaald of toegekend vanaf 1 augustus 2015;
deze vrijstelling mag worden gecombineerd met andere vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing (voor overuren, ploegenarbeid, wetenschappelijk onderzoek,…) waarvan de onderneming gebruik maakt.